- afgeven
- {{afgeven}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [kleurstof loslaten] run2 [+ op] run down♦voorbeelden:1 deze handschoenen geven af • 〈ook〉 these gloves are not colourfast2 op iemand/iets afgeven • run someone/something downII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [onvrijwillig geven] hand over ⇒ give up2 [overhandigen] hand in 〈stukken, kaart, telegram〉 ⇒ deliver, leave 〈boodschap, krant〉3 [als bevoegde uitreiken] issue 〈paspoort, reisbiljet enz.〉4 [verspreiden] give off 〈licht, warmte〉♦voorbeelden:1 hij weigerde zijn geld af te geven • he refused to part with his money2 de bal afgeven aan • pass the ball toeen pakje bij iemand afgeven • leave a parcel with someone4 de kachel geeft goed warmte af • the stove gives off a lot of heatIII 〈wederkerend werkwoord; zich afgeven〉1 [zich inlaten] take up (with) ⇒ associate (with) 〈iemand〉♦voorbeelden:1 je moet je niet met hem afgeven • you mustn't have anything to do with himzich afgeven met vrouwen • play around with women
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.